Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], De kinderen van den [26]Keniet, den schoonvader van Mozes, togen ook uit [27]de Palmstad op, met de kinderen van Juda, naar de woestijn van Juda, die tegen het zuiden van [28]Harad is; [29]en zij gingen heen en woonden met het volk. 26. Versta, Jethro; zie Num.24:21,22. 27. Jericho. Zie Deut.34:3. 28. De naam ener stad, gelegen bij het gebergte Seir, en misschien ook van een koning van die plaats. Zie Num.21:1. 29. Hebreeuws, en hij ging en woonde, of, bleef met, of, bij het volk. Hij, namelijk, de Keniet; dat is, Jethro's nakomelingen. Sommigen zetten het aldus over: Want hij [de Keniet] was [mede] getogen, en was gebleven, of, had gewoond bij het volk, namelijk Israel. Zie Num.10:29, en Num.24:21,22; 1 Sam.15:6.